De geboorte van het Hollandse bouwblok
Weversblokken in de Gouden Eeuw
Samenvatting
De Nederlandse wooncultuur heeft haar oorsprong in het stedelijke rijtjeshuis, waarin eeuwenlang werd gewoond én gewerkt, in allerlei combinaties.1 Het individuele huis zal tot de industrialisatie in de negentiende eeuw bouwsteen van de stadsontwikkeling blijven. Toch komt er in de zeventiende eeuw al een eerste ontwikkeling op gang waarin grootschaliger wordt gedacht en ontworpen, met de stadsuitleg van de Amsterdamse grachten als bekendste exponent. Maar terwijl dit plan een hele wijk betrof, is uiteindelijk toch weer het rijtjeshuis, in dit geval het chique grachtenpand, de ontwikkeleenheid. Hierdoor blijft het bouwblok additief van karakter en de stedenbouw afhankelijk van individuele eigenaars.2 Veel minder bekend maar des te interessanter is een aantal projecten uit dezelfde tijd, dat uitgaat van het hele bouwblok als ontwikkel- en ontwerpeenheid. Kort na elkaar wagen in diverse steden verschillende architecten zich aan dit experiment, met ontwerpen voor bouwblokken die wonen en werken combineren voor een specifieke doelgroep, namelijk wevers en hun families.
Dit artikel zal drie ‘weversblokken’ met elkaar vergelijken, en de architecten volgen in hun zoektocht naar de meerwaarde van het stadsblok als ontwerpeenheid. Welke voordelen zagen ze, en welke ontwerpkeuzes maakten ze op basis hiervan? Was de combinatie van wonen en werken in deze ambachtshuizen van invloed op het ontwerp, en welke criteria waren hierbij beslissend? Waar konden de ontwerpers naar refereren in de gevelontwerpen, op het moment dat een heel bouwblok de architectonische eenheid was? En tot slot de kwestie van flexibiliteit: hoe garandeerden ze de mogelijkheden voor verhuur, mochten de wevers wegblijven? Het zijn vragen die, als je kijkt naar de discussies over het woon-werkblok, nog niets van hun actualiteit verloren hebben.