Hoekkunst
De ateliers van Amsterdam-Zuid
Samenvatting
In de ontwikkeling van Amsterdam zijn in de twintigste eeuw momenten van grote verandering aan te wijzen. Deze zijn nog steeds zichtbaar in de plotselinge overgangen in de jaarringen van de concentrisch gegroeide stad. Het eerste moment van omslag is leesbaar in de jaarringen rond 1920. De op de oorspronkelijke landschappelijke polderstructuren gebaseerde uitleg van de eind negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse stad verandert dan op drastische wijze in een formele en autonome structuur van lanen, straten, pleinen en kanalen. Dit werd het eerst zichtbaar in Plan Zuid, het beroemde uitbreidingsplan van H.P. Berlage dat na een reeks van ontwerpvoorstellen in 1915 zijn definitieve vorm aannam.
De tweede omslag vindt een kleine 20 jaar later plaats; de gesloten bouwblokken met een diversiteit aan functies die de lanen en straten van Berlage’s plan definiëren worden vervangen – het meest pregnant in Cornelis van Eesteren’s Algemeen Uitbreidings Plan (AUP) – door individuele gebouwen met elk een specifieke functie, vrijstaand in een doorgaande open ruimte. De wijze waarop het kunstenaarsatelier, als bijzondere vorm van de combinatie van wonen en werken, in deze verschillende perioden in de bebouwing wordt opgenomen en gerepresenteerd, is buitengewoon illustratief voor de radicale veranderingen in de verhouding tussen stedenbouwkundige structuur, architectuur en programma.