Ein Dokument Deutscher Kunst Darmstadt
Joseph Maria Olbrich et al.
Samenvatting
In 1899 richtte Ernst Ludwig von Hessen, groothertog van Hessen-Darmstadt en kleinzoon van koningin Victoria, de Darmstädter Künstlerkolonie op. Darmstadts kunstuitgever Alexander Koch had in het jaar daarvoor, in een verhandeling aan de groothertog, duidelijk gemaakt dat het verweven van kunst en ambacht van groot belang was, niet alleen vanuit een esthetisch oogpunt, maar ook vanuit economisch perspectief. Koch stelde voor een werk- en leefgemeenschap voor kunstenaars te stichten, welk idee door de groothertog werd omarmd. Hij had een voorliefde voor kunst en architectuur (het interieur en de meubels van zijn paleis liet hij ontwerpen door Baillie Scott) en nodigde vier kunstenaars (Hans Christiansen, Rudolf Bosselt, Paul Bürck, Patriz Huber) uit om een vrije creatieve gemeenschap te vormen waarin ze konden leven en werken. Kort na de oprichting werden ook de architect Joseph Maria Olbrich (oud-leerling van de Weense architect Otto Wagner), de schilder Peter Behrens en de beeldhouwer Ludwig Habich naar Darmstadt gehaald. Olbrich had in de jaren ervoor samen met onder andere Gustav Klimt, Koloman Moser en Josef Hoffmann de Wiener Secession opgericht, een vereniging van beeldende kunstenaars, beeldhouwers en architecten. Om de samenwerking tussen de verschillende kunstrichtingen te kunnen demonstreren, overhandigden de kunstenaars de groothertog een programma met daarin een plan voor een tentoonstelling genaamd ‘Ein Dokument Deutscher Kunst’. Ze wilden geen museumachtige tentoonstelling, maar blijvende gebouwen: woningen, een theater en een werkplaats voor de kolonieleden, die als ensemble op overtuigende wijze de opvattingen van de kunstenaars tot uitdrukking zouden brengen. De groothertog stelde een stuk grond ter beschikking op de Mathildehöhe. Als enige architect in de groep (Peter Behrens was toen nog kunstschilder) kreeg Joseph Maria Olbrich de leiding. Al in 1900 werd de eerste steen gelegd voor het ateliergebouw (het Ernst-Ludwig- Haus), dat Olbrich als centraal oriëntatiepunt gebruikte in het stedenbouwkundig plan van de tentoonstellingswijk. Er tegenover werd een theater (Haus für Flachenkunst) gebouwd. Dwars op deze as werden de kunstenaars- en privéhuizen gebouwd: Haus Behrens, het Grosses Glückerthaus, het Kleines Glückerthaus, Haus Habich, Haus Keller, Haus Deiters, Haus Christiansen en Haus Olbrich. In het plan waren ook enkele gebouwen voorzien die na de tentoonstelling weer afgebroken werden, onder andere een ingangsgebouw, een ‘bloemenhuis’ en een postkaartenkiosk. Olbrich ontwierp alle gebouwen voor de tentoonstelling, behalve Haus Behrens, het huis van kunstschilder Peter Behrens die met dit huis zijn eerste stap richting een professionele carrière als architect maakte. De interieurs werden ofwel ontworpen door Olbrich zelf, of door de betreffende kunstenaar-eigenaar.